Betrouwbare kennis over psychische problemen bij kinderen en jongeren

Zoeken
Generic filters
Exact matches only

Depressie bij kinderen en adolescenten (stemmingsstoornis)

Hieronder vind je betrouwbare kennis over de diagnose en behandeling van depressie bij kinderen en adolescenten. Professionals in de jeugd-ggz krijgen inzicht in onder andere: klinisch beeld, etiologie, prevalentie, comorbiditeit, diagnostiek, behandeling, en beloop en prognose.

Het Kenniscentrum heeft de teksten in samenwerking met experts en ervaringsdeskundigen opgesteld en spant zich in om de informatie zo actueel mogelijk te houden. Heb je suggesties? Deze kun je doorgeven via het formulier onderaan de pagina.

Op deze pagina

Beschrijving depressie

Iedereen, ook een kind of een puber, maakt wel eens een periode mee waarin het minder goed gaat en de stemming zakt. Om te spreken van een depressief beeld moet deze toestand van een gedaalde stemming langere tijd duren en een duidelijk verminderd functioneren (bijvoorbeeld dalen van schoolprestaties) en een duidelijk lijden (bijvoorbeeld zich terugtrekken uit de vriendengroep) met zich meebrengen. Je moet met andere woorden in enige mate “ziek van somberheid” zijn. Wat de diagnose bij kinderen en pubers lastig maakt, is dat de gedaalde stemming niet voortdurend aanwezig hoeft te zijn; bij afleiding leeft het kind vaak tijdelijk op, om daarna weer terug te zakken in somberheid of prikkelbaarheid. Dit maakt dat de omgeving vaak denkt dat het kind zich aanstelt. Ook het feit dat sommige jongeren zich qua stemming beter voordoen dan zij zich voelen en kinderen en pubers vaak meer prikkelbaar dan somber zijn, maakt dat de diagnose gemist kan worden.

Internaliserende problemen zoals depressie worden minder vaak dan externaliserende problemen herkend bij peuters en kleuters. Ze geven in eerste instantie vaak minder opvoedlast en zijn moeilijker te herkennen en te beoordelen bij (heel) jonge, minder verbale kinderen. De symptomen komen meestal duidelijker naar voren in spel.

Een ander belangrijk symptoom is anhedonie: een verminderd vermogen van plezier in vrijwel alles, ook dingen waar het kind/de puber eerder van kon genieten. Mensen met anhedonie kunnen wel positieve emoties ervaren, maar zij hebben een verminderd vermogen om die positieve emoties stabiel te houden (Heininga, 2017).

Een bruikbare definitie voor een depressie is: Een sombere, prikkelbare stemming en/of anhedonie, die gedurende de meeste dagen van de week, gedurende de meeste uren van de dag en tenminste twee weken aanwezig is (DSM-5). In de DSM-5 zijn naast de symptomen tevens specificaties opgenomen voor depressieve-stemmingsstoornissen. Deze beschrijven aspecten die de diagnose en de classificatie verfijnen en valideren, zoals de actuele ernst, met angstige of psychotische kenmerken, en met seizoensgebonden patroon. Een psychotische depressie komt niet vaak voor in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Hierbij zijn er, naast het depressieve beeld, ook psychotische verschijnselen aanwezig in de vorm van hallucinaties (in de vorm van stemmen) en/of wanen. Er is voor gekozen om te verwijzen naar de richtlijnen voor volwassenen, omdat er weinig informatie beschikbaar is op het gebied van kind en jeugd.

Psychotische depressie

Er bestaat veel onduidelijkheid over het begrip psychotische depressie binnen deze leeftijdscategorie en er zijn zeer weinig studies die ons kunnen helpen bij bepalen van therapie en prognose.

Vroege auteurs in de VS (Ryan et al., 1987) geven percentages tot 30% van alle depressieve stoornissen echter volgens de Engelsman Nunn (2012) is een psychotische depressie onder de 18 jaar zeldzaam: 0,125 – 0,25%. Het grote verschil zit waarschijnlijk in de diagnostische criteria die werden gebruikt.

Wat betreft het klinisch beeld spreken we van een psychotische depressie als somberheid op de voorgrond staat en deze tevens gepaard gaat met stoornissen in de realiteitstoetsing. Er zijn dan hallucinaties, al dan niet samen met wanen. Realiteitstoetsing blijft een kwetsbare functie die op jonge leeftijd snel tekort kan schieten, zodat altijd bij deze diagnose rekening gehouden moet worden met de ontwikkelingsleeftijd. Vreemde gedachten en waarnemingsstoornissen in het kader van een autisme spectrum stoornis al bestaande voor de somberheid kunnen tot verwarring leiden.

Volgens Birmahar en Brent (2007) zouden bij jongeren vaker auditieve hallucinaties voorkomen dan wanen. Klassiek maakt men onderscheid tussen stemmingscongruente (bij somberheid horende) wanen en hallucinaties, bijvoorbeeld een nihilistische waan, en niet passend bij de stemming (incongruent). Bij een twee jarige follow up door Towen (2012) van volwassenen met een eerste psychotische depressie blijkt dat de prognose slechter is bij stemmingsincongruente psychotische verschijnselen. Na twee jaar blijkt bovendien dat 41% van de jongeren een bipolaire of schizoaffectieve stoornis ontwikkelen. Desondanks zijn 58% in remissie. Als er sprake is van stemmingscongruente psychotische cognities dan kan dat nog passen binnen de melancholie. Bij de depressie in engere zin volgens DSM-5 zijn melancholische kenmerken: anhedonie, afwezigheid van van reactiviteit van stemming, dag schommelingen met de meest sombere stemming in de ochtend, vroeg ontwaken, psychomotore agitatie of retardatie, significante anorexie of gewichtsverlies en overmatige schuldgevoelens.

Ten opzichte van de psychotische depressie bleek bij de melancholie bij volwassenen (Nelson, 1997) de DST test minder non suppressie door cortisol te geven dan bij de overige psychotische depressie.

Terug naar boven

De DSM-5 criteria voor een depressieve stoornis zijn:

  1. Vijf of meer van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijken af van het eerdere functioneren; minstens een van de symptomen is ofwel (1) een sombere stemming, of (2) verlies van interesse of plezier. NB Hierbij geen symptomen meetellen die duidelijk zijn toe te schrijven aan een somatische aandoening.
    • Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag (subjectief perspectief, zoals leeg of hopeloos voelen, of observatie van anderen, zoals tranen). NB Bij kinderen en adolescenten kan deze stemming prikkelbaar zijn
    • Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag (subjectief perspectief of observatie van anderen)
    • Gewichtsverlies, niet aankomen, of bij kinderen niet de verwachte gewichtstoename bereiken, of gewichtstoename
    • Insomnia of hypersomnia, bijna elke dag
    • Psychomotorische agitatie of vertraging (ook waarneembaar door anderen)
    • Vermoeidheid, bijna elke dag
    • Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens, bijna elke dag (niet dezelfde)
    • Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluitloosheid, bijna elke dag (subjectief perspectief of observatie van anderen)
    • Recidiverende gedachten aan de dood, suïcidegedachten, of poging tot suïcide
  2. De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
  3. De episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan en somatische aandoening.
    NB Criteria A-C wijzen gezamenlijk op een depressieve episode.
  4. Het optreden van de depressieve klachten kan niet worden verklaard door een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een waanstoornis of door een andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
  5. Er heeft zich nooit een manische of hypomanische episode voorgedaan.
    NB Deze uitsluiting geldt niet als de maniforme episoden door een middel of medicatie zijn veroorzaakt of toe zijn te schrijven aan de fysiologische effecten van en somatische aandoening.

De specificatie psychotische kenmerken kan vastgesteld worden als zich wanen en/of hallucinaties voordoen.

  • Met stemmingscongruente psychotische kenmerken: De wanen en hallucinaties komen inhoudelijk overeen met de kenmerkende depressieve thema’s van persoonlijke tekortkomingen, schuld, ziekte, dood, nihilisme of verdiende straf.
  • Met stemmingsincongruente psychotische kenmerken: De wanen en hallucinaties betreffen inhouelijk niet de kenmerkende depressieve thema’s van persoonlijke tekortkomingen, schuld, ziekte, dood, nihilisme of verdiende straf, of betreffen een mengeling van stemmingscongruente en -incongruente thema’s.

De bovenstaande symptomen uiten zich op een wijze die bij de leeftijdsfase van het kind past. Lichamelijke klachten en regressief gedrag zijn meer algemene (aspecifieke) symptomen van onwelbevinden die aanleiding zouden moeten zijn om beter te gaan kijken wat er met een kind aan de hand is.

Subjectieve slaapproblemen zijn bovendien een vaste klacht bij kinderen en jongeren met een depressieve stoornis (Lovato & Gradisar 2014). Depressieve kinderen en jongeren doen er langer over om in slaap te vallen, worden tussendoor vaker wakker en hebben een minder effectief slaappatroon. Vergeleken met niet-depressieve kinderen en jongeren hebben ze een kortere REM latentie en een grotere REM densiteit (dus minder slaap zonder dromen, stadium 3 en 4 non-REM slaap, waarin herstel plaats vindt en meer en heftiger dromen). Dit geldt waarschijnlijk vooral voor de ernstiger depressies (voor opgenomen, suïcidale patiënten), zoals bij jongeren kunnen voorkomen. Bij kinderen met een depressie voor de puberteit is weinig onderzoek naar het slaappatroon verricht. Voor zover bekend zijn deze veranderingen in het slaappatroon vaker aanwezig in adolescenten dan in kinderen (Alfano e.a., 2009 in Gregory en Sadeh 2016). Lees hier meer over slaapproblemen bij kinderen en adolescenten.

Het beeld van een depressie kan samenhangen met culturele aspecten. De uiting van somberheid bijvoorbeeld kan er in verschillende culturen anders uitzien. Echter, deze stelling is niet onderbouwd en hier is weinig over bekend in de literatuur. De Wit (2000) geeft aan dat er mogelijk wel sprake is van cultuurspecifieke verschillen. Kinderen en adolescenten zullen waarschijnlijk onder invloed van een veelheid aan factoren de uitingsvormen van hun ouders en cultuurgenoten overnemen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het uiten van depressie in lichamelijke klachten in plaats van in een sombere stemming. Daarnaast kunnen er ook verschillen zijn in het beoordelen van de ernst: prikkelbaarheid kan bijvoorbeeld eerder aanleiding geven tot bezorgdheid dan somberheid of zich terugtrekken. Ook opvoedcultuur en cultuur van de wijk waarin iemand opgroeit kunnen meespelen. Wat is gebruikelijk voor het individuele kind? Het is daarom goed om altijd rekening te houden met cultuurspecifieke uitingen van symptomen en klachten per individu.

In deze praktijkstandaard wordt de depressieve stoornis besproken. Echter, naast de depressieve stoornis, onderscheidt men onder andere de persisterende depressieve stoornis (dysthymie) en de disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (DMDD). Dysthymie is het beeld waarbij kinderen of pubers langdurig (tenminste een jaar) een gedaalde of prikkelbare stemming hebben. Daarnaast moeten twee symptomen van het bovenstaande rijtje aanwezig zijn. Hoewel er bij dysthymie minder verschillende symptomen aanwezig zijn dan bij een depressieve stoornis, is het lijden vanwege de lange duur van de klachten tevens aanzienlijk.

Bij DMDD gaat het over stemmingsproblemen waarbij de prikkelbaarheid op de voorgrond staat. De classificatie (ernstige recidiverende driftbuien die niet passen bij het ontwikkelingsniveau en met daar tussendoor een prikkelbare stemming) wordt vooralsnog niet in ons land toegepast. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) adviseert psychiaters om de classificatie DMDD niet te hanteren, vanwege de ruime inclusiecriteria en het risico op overdiagnosticering.

Tenslotte zijn er nog depressies die zich kenmerken door een bijzonder patroon:
Depressies met een seizoensgebonden patroon, ook wel ‘winterdepressies’ genoemd, kunnen net als bij volwassenen, ook bij jongeren voorkomen. Dit beeld kenmerkt zich door een patroon waarin in de herfst- en wintermaanden vaak atypische depressieve klachten optreden, die in voorjaar en zomer volledig verdwijnen. Ondanks dat deze term in de volksmond onschuldig kan overkomen valt het bij jongeren met een winterdepressie vaak op dat ze met name prikkelbaar zijn, zich erg moe voelen en de neiging hebben veel te slapen en moeilijk op gang te komen, zich terugtrekken uit sociale contacten en dat de schoolcijfers kelderen. Hoewel er weinig (recent) onderzoek naar gedaan is, lijken bij zo’n 2 tot 5% van de jongeren dergelijke jaarlijks terugkerende stemmingsklachten voor te komen.

Van een premenstruele stemmingsstoornis is sprake wanneer er tijdens de meeste cycli voldoende symptomen aanwezig zijn in de week vóór de menstruatie, die afnemen tijdens de menstruatie, en die minimaal of verdwenen zijn in de week na de menstruatie. Over deze, nieuw in de DSM-5 opgenomen specifieke depressieve stoornis, zijn nog geen getallen bekend bij jeugdigen maar van het eerder beschreven beeld premenstruele dysfore stoornis zijn prevalentiecijfers genoemd van rond de 5% van de meisjes.

Online scholing DSM-5 Accare: Depressieve stemmingsstoornissen

Terug naar boven

Over kinderen met een gediagnosticeerde depressieve stoornis zijn geen eenduidige recente Nederlandse cijfers bekend. Onderzoek in het buitenland waarin alleen de DSM-criteria van een depressieve stoornis zijn gebruikt, wordt bij kinderen tussen de 5-12 jaar een puntprevalentie gevonden tussen de 1 en 2% en bij jongeren ouder dan 12 jaar tussen de 3 en de 8% (Lewinsohn, Rohde, Seeley, 1998; Costello e.a., 2003a; Fergusson e.a., 2005; Trimbos-instituut, 2009). Prevalentiecijfers kunnen erg verschillen per leeftijdscategorie. Zo komt het in de adolescentie ongeveer twee keer zoveel voor bij meisjes dan bij jongens, hoewel er voor de adolescentie weinig verschil is tussen meisjes en jongens (Trimbos, 2009; NICE, 2019; Weissman & Olfson, 1995). In het eerder genoemde onderzoek van Costello en collega’s (2003a) wordt voor zestienjarigen een lifetimeprevalentie voor stemmingsstoornissen van 9,5% (meisjes 11,7 en jongens 7,3%) gevonden.

In een Nederlands onderzoek van Verhulst en collega’s uit (1997) naar het voorkomen van DSM-III-R diagnosen bij dertien- tot achttienjarige jeugdigen uit een nationale steekproef werd een zesmaands prevalentie voor depressie van 2,8% gevonden indien alleen werd afgegaan op de informatie van de jeugdige, verkregen via het DISC-interview, en een zesmaands prevalentie van 3,6% indien hier ook de informatie verkregen van de ouder via het DISC-interview bij werd opgeteld. In onderzoeken die zowel oudere kinderen als jeugdigen hebben onderzocht wordt bevestigd dat het voorkomen van depressie toeneemt met de leeftijd. De lifetime prevalentie (tot twintig jaar) van de depressieve stoornis bij jeugdigen ligt tussen 15 en 20% (Lewinsohn, Rohde, Seeley, 1998) en komt overeen met de lifetime prevalentie bij volwassenen. Dit zou betekenen dat indien iemand een depressieve stoornis heeft op volwassen leeftijd, hij of zij reeds voor het achttiende jaar een eerste episode van de depressieve stoornis heeft doorgemaakt. Er zijn geen recentere Nederlandse cijfers bekend.

Over de prevalentie van de dysthyme stoornis (persisterende depressieve stoornis) zijn nauwelijks gegevens beschikbaar. Studies omtrent het voorkomen van een dysthyme stoornis, rapporteerden een prevalentie van 0,6% tot 1,7% bij kinderen en 1,6% tot 8,0% bij adolescenten volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Addendum Depressie bij Jeugd (Trimbos-instituut 2009).

Terug naar boven

Onderzoek heeft aangetoond dat zowel omgevingsfactoren als genetische factoren een rol spelen bij het ontstaan van een depressie; een precieze oorzaak is echter niet aan te wijzen. Waarschijnlijk zijn er meerdere factoren die een rol spelen bij het ontstaan, waarbij het evenwicht tussen draagkracht en draaglast langdurig verstoord is bij kinderen en jongeren die kwetsbaar zijn voor een stemmingsstoornis.

Het hebben van veel familieleden met een depressieve stoornis is de krachtigste voorspeller voor het ontwikkelen van een depressieve stoornis (Birmaher e.a., 2002). Eerstegraads familieleden van kinderen met een depressie hebben een tweemaal hogere kans op een depressie dan de familieleden van kinderen zonder depressie of kinderen met andere psychiatrische stoornissen (Klein e.a., 2001; Rice e.a., 2002). De meeste tweelingonderzoeken vinden bovendien aanwijzingen voor een significante genetische component bij het ontwikkelen van depressies bij jongeren. De geschatte erfelijkheid (het aandeel toe te schrijven aan de genetica) varieert tussen de 30 en 50% (Avenoli e.a., 2008; Rice, 2009). Tegelijkertijd hebben negatieve levensgebeurtenissen vanaf het begin van de ontwikkeling effect op het ontstaan van een depressieve stoornis (Barker e.a., 2011; Tiemeier e.a., 2012). Er zijn echter grote verschillen in gevolgen van vroege stress in het leven. Waarschijnlijk wordt de gevoeligheid voor specifieke omgevingsfactoren, zoals negatieve levensgebeurtenissen, beïnvloed door genetische factoren (Kendler e.a., 1995).

Beeldvormend onderzoek heeft neurobiologische effecten aangetoond bij kinderen en jongeren met een depressie. Structurele neuroimaging onderzoeken bij zowel kinderen en jongeren (Pine, 2002; Rosenberg e.a., 2005) als bij volwassenen (Drevets, Prices, Furey, 2008; Peng e.a., 2011), wijzen op veranderingen in zowel de corticolimbische als de corticostriatale circuits (prefrontale cortex en amygdala). Functionele neuroimaging onderzoeken tonen wisselende resultaten bij kinderen en jongeren (Rosenberg e.a., 2005; Forbes e.a., 2006; Roberson-Nay e.a., 2006; Davey, Yucel, Allen, 2008; Forbes e.a., 2009; Gotlib e.a., 2010; Shad e.a., 2011).

Lees meer uitgebreide informatie over etiologie en pathogenese.

Terug naar boven

Uit onderzoek (Weisz, 2017) komt naar voren dat de effectiviteit van de psychologische behandelingen bescheiden is met een effect grootte van 0.29. Zelfs na een effectieve behandeling is de kans op terugval groot (Curry e.a., 2011). In klinische populaties is een recidivekans van meer dan 70% over een periode van vijf jaar gerapporteerd. Het risico op terugval neemt toe naarmate het aantal eerdere episodes groter is. In Nederland is de eerste RCT gestart naar terugvalpreventie via een app (www.stayfine.nl) bij adolescenten die een angststoornis of depressieve stoornis hebben doorgemaakt. In longitudinaal onderzoek (vooral van klinische populaties) komt ook naar voren dat de kans op suïcide aanzienlijk is. Ook blijkt in longitudinaal onderzoek dat de index depressieve episode bij sommige jongeren de eerste manifestatie was van een bipolaire stoornis.

Door de WHO is gekeken naar het aantal gezonde jaren dat verloren gaat door het lijden aan een depressie, de DALY’s (disability adjusted life years). In de leeftijdsgroep tussen de 15 en 44 jaar staat de depressie bij vrouwen op nummer 1 en bij mannen op nummer 3 (WHO onderzoek 2000, Üstün e.a., 2004). In een rapport van de RIVM (“Gezond verstand”; Meijer e.a., 2006) wordt geschat dat er in Nederland 37.400 jongeren zijn met een depressieve stoornis, wat neerkomt op 7.900 DALY’s.

>> Bekijk ook het dossier Suïcidepreventie bij jongeren

Terug naar boven

Veertig tot negentig procent van de jongeren met een depressie vertoont comorbide een andere psychiatrische stoornis en 20-50% heeft twee of meer comorbide diagnoses naast de depressie. Van jongeren met een dysthyme stoornis (persisterende depressieve stoornis) heeft 70% tevens een depressieve stoornis en 50% een andere stoornis. Gedacht moet worden aan een gedragsstoornis (ODD/CD), angststoornis, ADHD, trauma (PTSS),  autisme, obsessief-compulsieve stoornis, somatoforme stoornis, enuresis of encopresis, alcoholmisbruik, eetstoornis en lichte verstandelijke beperking. Bij jongeren met een persoonlijkheidsstoornis (bijv. borderline persoonlijkheid) of autisme is vaak sprake van comorbide depressie. Wanneer sprake is van comorbiditeit bij depressies is er een grotere kans op de terugkeer van de depressie, een langere duur van de depressie, een groter suïciderisico, grotere functionele beperkingen (sociaal, werk, school), minder gunstige behandelingsrespons en meer gebruik van medische diensten. Op basis van gegevens over bijvoorbeeld verloop en werkzaamheid van behandeling pleiten sommige auteurs ervoor om comorbide depressieve stoornis en gedragsstoornis als een afzonderlijke stoornis te beschouwen. Vanwege het vele voorkomen van depressies bij jongeren met andere psychiatrische stoornissen, is het van belang om in principe bij alle patiënten te screenen op depressieve symptomen.

Bij een depressieve stoornis op de kinder- en jeugdleeftijd moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat bij een klein deel van de depressieve kinderen en pubers de depressie een voorloper is van een bipolaire stoornis. Met name bij een familiaire belasting met een bipolaire stoornis is deze kans aanwezig. Psychomotore retardatie, pathologische schuldgevoelens, stemmingsschommelingen ('s ochtends somberder), psychotische verschijnselen, atypische symptomen zoals toegenomen slaapbehoefte zijn symptomen die vaker voorkomen bij depressies die later overgaan in een bipolair beeld (Smith & Craddock, 2011).

Terug naar boven

In de diagnostiek van depressie is het onder andere zaak aandacht te geven aan de differentiaaldiagnose van een lichamelijke ziekte en van het zogenaamde Chronisch Vermoeidheid Syndroom (CVS). Somatisch onderzoek kan hierbij wenselijk zijn. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM dat jongeren in Nederland in toenemende mate last hebben van burn-out, ziekte door stress en overbelasting. Van belang is om alert te zijn op emotionele uitputting door prestatiedruk en gebruik van sociale media.

Terug naar boven

Birmahar, B., Brent, D., & Benson, S. (2007). Summary of the Practice Parameters for the assessment and treatment of children and adolescents with depressive disorder. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 37, 1234-1238.

Brent, D., & Weersing, V.R. (2009). Depressive disorders in childhood and adolescence. In M. Rutter, D.V.M. Bishop, D.S. Pine, S. Scott, J. Stevenson, E. Taylor, & A. Thapar (Eds.), Rutter’s Child and Adolescent Psychiatry, 5th edition (pp. 587-613). Whiley.

Cyranowski, J.M., Frank, E., Young, E., & Shear, K. (2000). Adolescent onset of the gender difference in life time rates of major depression. Archives of General Psychiatry, 49, 126-131. https://doi.org/10.1001/archpsyc.57.1.21

De Wit, C. A. M. (2000). Depressie bij kinderen en adolescenten. Theorie en onderzoek, diagnostiek en behandeling. Bohn Stafleu van Loghum

Emslie G.J., Mayes, T., Porta, G., Vitiello, B., Clarke, G., Wagner, K.D., e.a. (2010). Treatment of Resistant depression in Adolescents: Week 24 outcomes. American Journal of Psychiatry, 167, 782-791. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2010.09040552

Geller, B., Zimmerman, B., Williams, M., Bolhofner, K., & Craney, J.L. (2001). Bipolar disorder at prospective follow-up of adults who had prepubertal major depressive disorder. American Journal of Psychiatry, 158, 125-127. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.158.1.125

Kovacs, M. (1997). Depressive disorders in childhood: an impressionistic landscape. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 287-298. https://doi.org/10.1111/j.1469-7610.1997.tb01513.x

Kovacs, M., & Devlin, B. (1998). Internalizing disorders in childhood. Journal of child psychology and psychiatry, and allied disciplines39(1), 47–63.

March, J.S., & Vitiello, B., (2009). Clinical messages from the treatment for adolescents with depression study (TADS). American Journal of Psychiatry, 166, 1118-1123. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2009.08101606

Nelson , J.C., & Davis, J.M. (1997). DST studies in psychotic depression: a meta analysis. American Journal of Psychiatry, 154, 1497-1503.

NICE (2019). Depression in children and young people: identification and management. https://www.nice.org.uk/guidance/ng134

Nunn, K.P. (2012). Psychotic depression of young people. Child and Adolescent Mental Health Statewide Network, 20-25.

Pavuluri, M.N., Birmaher, B., & Naylor, M.W. (2005). Pediatric Bipolar Disorder: A review of the past 10 years. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 44, 846-871. https://doi.org/10.1097/01.chi.0000170554.23422.c1

Pilowsky, D.J. (2009). Depression: cause and risk factors. In: J.M. Rey, & B. Birmaher (Eds). Treating child and adolescent depression. Lippincott Williams & Wilkins.

Ryan N.D., Puig Antich J., Ambrosini P., Ralvinovich, H.,Robinson, D., Nelson D., et al. (1987). The Clinical Picture of Major Depression in Children and Adolescents. Archives of General Psychiatry, 44, 854 –861.

Sadock, B.J., & Sadock V.A. (2007). Depression and bipolar disorder. In B.J. Sadock, H.I. Kaplan, & V.A. Sadock (Eds.) Kaplan and Sadock's Synopsis of Psychiatry, 10th ed. (pp. 527-562). Lippincott Williams and Wilkin.

Smith, J.D., & Craddock, N. (2011). Unipolar depression and bipolar depression: different or the same? BJP, 199, 272-274. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.111.092726

The TADS team (2009). The treatment for adolescents with depression study: outcomes over 1 year of naturalistic follow up. American Journal of Psychiatry, 166, 1141-1149. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2009.08111620

Tohen, M., Khalsa, H.M., Salvatore, P., Vieta, E., Ravichandran, C., & Baldessarini, R.J. (2012). Two-Year outcomes in first-episode psychotic depression: the McLean-Harvard First-Episode Project. Journal of Affective Disorders, 136, 1-8.

Trimbos-Instituut. (2009). Multidisciplinaire Richtlijn, Addendum Depressie bij Jeugd.

Vitiello, B., Silva, S.G., Rhode, P., Kratochvil, C., Kennard, B., Reinicke, M. e.a., (2009). Suicidal events in the treatment for adolescents with depression study (TADS). Journal of Clinical Psychiatry, 70, 741-747. https://doi.org/10.4088/JCP.08m04607

Wals, M., van Os, J., Reichart, C.G., Hilligers, M.H., Ormel, J., Verhulst, F.C. e.a. (2004). Multiple dimensions of familial psychopathology affect risk of mood disorder in children of bipolar parents. American Journal of Medical Genetics, 127B, 35-41. https://doi.org/10.1002/ajmg.b.20165

Weissman, M. M. & Olfson, M. (1995). Depression in women: implications for health care research. Science, 269, 799-801. https://doi.org/10.1126/science.7638596

Weisz JR, Kuppens S, Ng MY, e.a. (2017). What five decades of research tells us about the effects of youth psychological therapy: A multilevel meta-analysis and implications for science and practice. Am Psychol, 72(2), 79-117. https://doi.org/10.1037/a0040360

Youngstrom, E. A., & Duax, J. (2005). Evidence-based assessment of pediatric bipolar disorder, part I: base rate and family history. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry44(7), 712–717. https://doi.org/10.1097/01.chi.0000162581.87710.bd

Youngstrom, E. A., & Youngstrom, J. K. (2005). Evidence-based assessment of pediatric bipolar disorder, Part II: Incorporating information from behavior checklists. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry44(8), 823–828. https://doi.org/10.1097/01.chi.0000164589.10200.a4

Terug naar boven

Diagnose depressie

De Zorgstandaard (Zorg rondom depressieve stoornissen, 2018) vormt het uitgangspunt voor deze paragraaf.

In vergelijking met de diagnostiek bij volwassenen, vindt de diagnostiek bij kinderen en jongeren uitgebreider plaats. Voor de diagnostiek van depressie is een goede (ontwikkelings-) anamnese van belang, waarbij met name aandacht geschonken wordt aan familiaire belasting en 'vroege' stressoren. Gezien de specifieke kenmerken van de problematiek verdient het bevragen van zowel het kind of jongere en ouders als leerkracht de voorkeur. Bij jonge kinderen is het tevens belangrijk om af te stemmen met een kinderarts, zodat eventuele somatische aspecten meegenomen worden in diagnostiek. Kinderen en jongeren worden bij voorkeur in ieder geval afzonderlijk van hun ouders bevraagd en ter aanvulling ook samen. Bij jonge kinderen zal het diagnostisch onderzoek vooral bestaan uit spel en observaties, en vanaf circa 8 jaar vindt dit meer plaats in de vorm van gespreksvoering, vragenlijsten en diagnostische interviews. De resultaten van het onderzoek bij het kind of jongere worden gecombineerd met de resultaten uit het onderzoek bij de ouders en andere informanten.

Wanneer de specifieke symptomen van een depressie en de ernst daarvan worden uitgevraagd, kan gebruik worden gemaakt van verschillende instrumenten. Idealiter zou een instrument ook de mogelijkheid moeten hebben om verandering vast te stellen. Zo'n alles omvattend instrument is nu nog niet voorhanden. Bij de keuze van de instrumenten is met name geselecteerd op instrumenten:

  • waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat zij effectief zijn
  • waarvan een goede Nederlandse vertaling en goede normgegevens beschikbaar zijn (dan wel binnenkort beschikbaar komen)
  • die aansluiten bij ‘de beste klinische praktijk’ binnen het vakgebied
  • met een verantwoorde beoordeling door de COTAN

Ten aanzien van een aantal van de voorgestelde instrumenten geldt dat ze in eerste instantie gericht zijn op het in kaart brengen van de aanwezige problematiek. De voorgestelde instrumenten kunnen echter ook gebruikt worden in het kader van behandelingsevaluaties.

Ten slotte is het bij het onderzoek van kinderen en adolescenten met depressie belangrijk om rekening te houden met comorbiditeit. Dit is zowel van belang bij de screening als bij de klinische diagnostiek. Voor de gestandaardiseerde meting van comorbide stoornissen verwijzen wij naar de desbetreffende praktijkstandaarden (angst, ADHD, autismegedragsstoornissen ODD/CD, lichte verstandelijk beperking en borderline persoonlijkheidsstoornis).

Terug naar boven

Screening

Onderstaande aanbevelingen omtrent screening bij depressie zijn deels gebaseerd op de  richtlijn Addendum Depressie bij jeugd van het Trimbos (2009). Het is belangrijk om te vermelden dat screening op depressie alleen zinvol wordt geacht als hier bij een positieve uitslag ook daadwerkelijk behandeling of interventie op volgt. Wanneer dit achterwege blijft creëert men enkel ongerustheid.

Het wordt aangeraden om een breed screeningsinstrument te gebruiken, zodat er ook rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van comorbide stoornissen. Bij ‘case finding’ voor de herkenning van depressie bij kinderen en jongeren van 4-18 jaar kan men hiervoor de CBCL (Child Behavior Checklist) gebruiken, en in het bijzonder de DSM-IV schaal affectieve problemen. Als zelfrapportage lijst kan bij kinderen van 11-18 jaar gebruik worden gemaakt van de YSR (Youth Self Report), ook hier in het bijzonder van de DSM-IV schaal affectieve problemen. Daarnaast wordt aangeraden om in ieder geval de kinderen en adolescenten zelf te bevragen en ter aanvulling ook de ouders of verzorgers.

Gebruik van de CDI als screeningsinstrument voor ‘mass screening’, ‘selective screening’ of ‘case finding’ wordt afgeraden. Alhoewel de CDI een zelfrapportage lijst is voor depressie kan de lengte van de lijst een praktisch bezwaar vormen bij het screenen. In 2016 is een nieuwe versie van de CDI uitgebracht, de CDI-2 (Bodden, Braet & Stikkelbroek, 2016).

Voor de screening op psychopathologie door huisartsen en bij eventueel screenen via scholen (bijvoorbeeld tijdens periodieke gezondheidsonderzoeken door de GGD) wordt aanbevolen om de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire) te gebruiken.

Klinische diagnostiek

Onderstaande aanbevelingen over klinische diagnostiek bij depressie zijn deels gebaseerd op de richtlijn Addendum Depressie bij jeugd van het Trimbos (2009).

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen diagnostiek bij kinderen in de basisschool leeftijd en bij adolescenten omdat de verschijningsvorm van depressie nogal kan verschillen. Zo ziet men in de basisschoolleeftijd nog geen bipolaire of psychotische depressies en is het op de basisschoolleeftijd vaak nog moeilijk angststoornissen en depressie te differentiëren.

Klinisch interview

Bij het vermoeden van stemmingsstoornissen verdient het aanbeveling in de klinische diagnostiek een combinatie te gebruiken van een gestandaardiseerd klinisch-diagnostisch interview (afgenomen bij zowel ouders/verzorgers als het kind) en psychometrisch goed onderbouwde vragenlijsten. De eerste keus hiervoor is de K-SADS (Kiddie-SADS-lifetime versie). Voor kinderen van 4-11 jaar is de ADIS-C (Anxiety Disorders Interview Schedule-Childversion) een goede tweede optie, maar bij adolescenten is deze voor depressie te weinig differentiërend (Silverman e.a.,1988). Van deze lijst is ook een ouderversie beschikbaar, de ADIS-P.

Wanneer men geen gebruik maakt van een (semi-)gestructureerd interview wordt aanbevolen om in ieder geval alle DSM-5 symptomen van stemmingsstoornissen systematisch af te vinken op zowel aan- als afwezigheid.

Vragenlijsten

Deze kunnen aanvullende informatie geven over de ernst van de depressie en kunnen worden gebruikt om de behandelrespons te monitoren. De CDI-2 (Children’s Depression Inventory) is daarvoor een geschikt instrument. Aanbevolen wordt om bij gebruik van deze zelfrapportagelijst na twee weken een herhaalde meting uit te voeren. Om een zo hoog mogelijke voorspellende waarde te verkrijgen (86,3%) dient men een cut-off van 16 te hanteren. Mogelijk is de CDI voor jongeren vanaf ca. 14-15 jaar te kinderachtig. In die gevallen is een alternatief de  IDS (Inventory for Depressive Symptomatology). Deze lijst is minder ‘kinderachtig’ en is sensitiever voor atypische depressie. Een ander alternatief is de BDI (Beck Depression Inventory).

Niet-specifieke instrumenten

Enkele instrumenten meten geen depressieve symptomen, maar kunnen wel nuttig zijn in de diagnostiek van depressie omdat ze problemen meten die vaak samen voorkomen met depressie, zoals zelfbeeld of eigenwaarde. De CBSK (Competentie Belevingsschaal voor Kinderen) of de CBSA (Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten) is een internationaal bekende lijst die gevoel voor eigenwaarde en inschattingsvermogen van eigen vaardigheden meet.

Terug naar boven

Overzicht van aanbevolen instrumenten in deze praktijkstandaard (Screening)

Ouders Kind/adolescent Leerkracht
Interview
Hulpmiddel CBCL
SDQ
YSR
SDQ
PFC
TRF
SDQ
Niet-specifieke instrumenten  n.v.t.  n.v.t.  n.v.t.

Overzicht van aanbevolen instrumenten in deze praktijkstandaard (Procedure)

Ouders Kind/adolescent Therapeut/Leerkracht
Interview K-SADS
ADIS-P
K-SADS
ADIS-C
Hulpmiddel CDI
BDI-II-NL
IDS
IDS
Niet-specifieke instrumenten CBSK / CBSA
Terug naar boven

Akkerhuis, G.W. (1997). Vertaling IDS. H.C. Rümke Groep.

Bodden, D., Braet, C., & Stikkelbroek, Y. (2016). CDI-2 Screeningsvragenlijst voor depressie bij kinderen en jongeren. Hogrefe Uitgevers B.V.

Goedhart, A., Treffers, F., & Widenfelt, B. (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten: de Strengths and Difficulties Questionnaire. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 58, 1018-1035.

Reichart, C.G., Wals, M., & Hillegers, M. (2000). Vertaling K-sads. H.C. Rümke Groep.

Siebelink, B.M., & Treffers, Ph.D.A. (2001). Nederlandse bewerking van het Anxiety Disorder Interview Schedule for DSM-IV: Child version van W.K. Silverman en A.M. Albano. Swets & Zeitlinger.

Silverman, W.K., Nelles, W.B. (1988). The Anxiety Disorders Interview Schedule for Children. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 27, 772-778. https://doi.org/10.1097/00004583-198811000-00019

Timbremont, B., Braet, C., & Roelofs, J. (2008). Handleiding Children’s Depression Inventory (herziene versie). Pearson Assessment and Information B.V.

Treffers, Ph.D.A., Goedhart, A.W., Van den Bergh, B.R.H., Veerman, J.W., Ackaert, L., & Rycke, L. de (2002). Competentie-Belevingsschaal voor Adolescenten. Harcourt test Publishers.

Trimbos-Instituut. (2009). Multidisciplinaire Richtlijn, Addendum Depressie bij Jeugd.

Van der Does, A.J.W. (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck Depression Inventory-2nd edition. Harcourt Test Publishers.

Veerman, J.W., Straathof, M.A.E., Treffers, Ph.D.A., Bergh, B.R.H. van den, & Brink, L.Y. ten (1997). Competentie-Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK). Harcourt test Publishers.

Verhulst, F.C., Ende, J. van der, & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL/4-18. Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Verhulst, F.C., Ende, J. van der, & Koot, H.M.(1997). Handleiding voor de Youth Self-Report (YSR). Sophia Kinderziekenhuis, Erasmus MC.

Verhulst, F.C., & Verheij, F. (2009). Kinder- en jeugdpsychiatrie: onderzoek en diagnostiek. Koninklijke van Gorcum.

Terug naar boven

Behandeling depressie

De multidisciplinaire richtlijn Addendum Depressie bij jeugd uit 2009 vormt het uitgangspunt voor onderstaande paragraaf, aangevuld met literatuur.

Het stroomdiagram van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (2016) geeft het proces weer van het signaleren van depressieve klachten bij jongen, tot het begeleiden, monitoren, nader onderzoeken en toeleiden naar verdere diagnostiek en eventueel behandeling.

De richtlijn Addendum Depressie bij jeugd (Trimbos, 2009) bevat een flowchart die als hulpmiddel kan dienen bij aanbevelingen voor behandeling (pagina 110) en een overzicht die ondersteuning kan bieden bij het inschatten van de ernst (pagina 111).

In interventies voor angst en depressie bij jonge kinderen staat de nauwe betrokkenheid van de ouders centraal. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van ouder-kind interactiebegeleiding en cognitieve gedragstherapeutische technieken.

Uiteraard start iedere behandeling met psycho-educatie waarbij ouders en kind niet alleen uitleg krijgen over wat een depressie is, maar ook over de hypothese waarom juist dit kind in deze omstandigheden een depressie heeft ontwikkeld en hoe dit samenhangt met het behandeladvies.

  • Bij lichte depressies wordt geadviseerd te beginnen met psychosociale interventies, gericht op het verminderen van stressoren en het vergroten van de draagkracht van het kind. Gevonden is dat bij 1:5 kinderen hiermee de depressie al opklaart. Als dat niet het geval is, is cognitieve gedragstherapie (CGT) (bij kinderen van 8-12 jaar) dan wel interpersoonlijke psychotherapie (IPT) (bij pubers van 13 -17 jaar) de behandeling van eerste keus bij lichte tot matig ernstige depressies.
  • Bij matig ernstige tot ernstige depressies verloopt het herstel sneller als een antidepressivum wordt toegevoegd aan een psychologische behandelvorm.
  • Bij de ernstigste depressies lijkt CGT geen toegevoegde waarde te hebben naast medicatie en is er veel voor te zeggen om te beginnen met medicatie en activatie en later een psychologische behandelvorm toe te voegen

De ernst van de depressie, en de mate van herstel na 12 weken zijn het meest voorspellend voor het beloop. Actief volgen of de behandeling wel effect heeft en niet genoegen nemen met traag of slechts gering herstel is dus van groot belang. Behandeling is steeds gericht op remissie. De aanwezigheid van comorbide angst en dysthymie, autisme spectrum stoornissen, persoonlijkheidsproblemen, alcohol- en middelenmisbruik, zelfbeschadiging en conflicten in het gezin zijn van grote invloed op het al dan niet slagen van de behandeling. Deze condities moeten dus meegenomen worden in het behandelplan.

Ongeveer een derde van de behandelde kinderen of jongeren verbetert echter niet met psychotherapie in de vorm van CGT of IPT. Als na een psychotherapeutische behandeling van drie maanden geen verbetering is opgetreden, wordt gestart met een antidepressivum en wel een selectieve serotonine heropname remmer (SSRI). Bij kinderen onder de acht jaar is terughoudendheid geboden met het voorschrijven van deze middelen. Uit farmacotherapeutisch onderzoek komt naar voren dat ongeveer 60% van de jeugdigen met een depressie die worden behandeld met een SSRI niet opknapt (Bridge e.a., 2007).

Geadviseerd wordt om na de acute behandelfase door te gaan met onderhoudsbehandeling en in totaal tenminste 6-9 maanden te behandelen. Voor medicatie geldt het advies om een jaar door te gaan. Niet alleen lijkt op deze manier de kans op recidive (iets) lager dan eerder werd gevonden, in één van de grote multicenter onderzoeken van de afgelopen jaren (TORDIA) ging het herstel nog door tijdens deze onderhoudsfase.

Tenslotte is geen behandeling compleet zonder een terugvalpreventieplan: wat kan de jongere doen als de stress weer oploopt en de stemming dreigt te dalen, en wat kan de omgeving hierin betekenen? De kans op een recidief is immers groot. Bij jongvolwassenen is het van belang om de omgeving (ouders) te blijven te betrekken, ook wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Psychotische depressie

Bij de medicamenteuze behandeling staat men voor de keuze voor behandelen met alleen een antidepressivum of de combinatie met een antipsychoticum. Volgens sommige studies biedt de combinatie meer kans op effect .

In de praktijk zal dit vooral een keuze zijn bij ernstige psychotische depressie waar andere therapie onvoldoende effect heeft gesorteerd of de ernst dusdanig is dat klinische opname nodig is .Het betreft veelal jongeren van 16-18 jaar. Het verdient aanbeveling zo veel mogelijk uit te gaan van de richtlijnen voor volwassenen . Er word onderscheid gemaakt tussen melancholie en overige psychotische depressie voor een voorstel tot algoritme (zie als voorbeeld Birkenhager & Ruhe, 2011).

In Nederland wordt bij volwassenen volgens dit algoritme vaak gekozen voor een tricyclisch antidepressivum of een SNRI boven een SSRI. De combinatie van een van de SNRI met een neurolepticum geeft in een studie bij volwassenen beter effect bij psychotische depressie dan alleen het antidepressivum. Kiest men voor een TCA dan kan dat al dan niet direct gecombineerd met een neurolepticum dan wel deze toevoegen bij uitblijven van effect na 4-6 weken. Bij jongeren met OCD is het tricyclisch middel clomipramine geregistreerd. Indien gekozen wordt voor een TCA dan zou op grond van de registratie voor een andere indicatie bij jongeren voor dit middel kunnen worden gekozen. Probleem bij toepassing van dit algoritme bij jongeren is de wetenschap dat tricyclische antidepressiva en SNRI voor een depressie niet effectief zijn. Er zijn geen studies gedaan met alleen maar 16-18 jarigen en mogelijk is bij hen het effect anders dan bij de beneden zestien jarigen. Dat maakt het kiezen van een eerste antidepressivum lastiger. Er is veel voor te zeggen toch te starten met een SSRI die gebleken effectief is bij depressie bij kinderen en adolescenten (fluoxetine).

Bij de behandeling van melancholie zonder psychotische verschijnselen heeft toevoegen van een neurolepticum geen toegevoegde waarde. TCA en SNRI zouden bij volwassenen effectiever zijn dan SSRI. Bij jongeren is dit niet onderzocht.

ECT wordt bij volwassenen ingezet bij therapie resistentie en is effectief. Om deze reden is ECT een overweging als ondanks alle ingezette hulp een ernstige psychotische depressie niet wijkt.

Terug naar boven

Cognitieve gedragstherapie

Cognitieve gedragstherapie (CGT) gaat ervan uit dat stemmingsproblemen samenhangen met veel verschillende factoren: lichamelijke, sociale, cognitieve en omgevingsfactoren. De behandeling is dan ook breed van opzet en bevat verschillende onderdelen: informatie over depressie en het ontstaan van de klachten, registreren van de stemming en activiteiten, activering*, verbeteren van sociale vaardigheden, verbeteren van communicatievaardigheden, ontspanningsvaardigheden, veranderen van negatieve gedachten, probleemoplossende vaardigheden**, haalbare doelen stellen en het voorkomen van terugval.

* Activering
De stemming, ook een sombere of prikkelbare stemming, wordt beïnvloed door de activiteiten die ondernomen worden. Als gevolg van een depressie kan iemand erg passief worden. De jongere kan als het ware gaan zitten wachten totdat hij/zij weer zin krijgt in iets. Een eerste stap naar verandering is weer actiever worden en daarmee de stemming proberen te beïnvloeden. Door activiteiten te kiezen en uit te voeren en bij te houden of de stemming iets verbetert of verslechtert kan de jongere onderzoeken hoe hij de stemming kan beïnvloeden. Activiteiten waarin iemand goed is en sociale activiteiten hebben vaak een positieve invloed op de stemming.

** Probleem oplossen
Omdat de jongeren opgroeien en veel veranderingen doormaken, kunnen ze ook veel moeilijkheden en problemen tegenkomen. Als ze niet goed in staat zijn om hulp te vragen of om problemen aan te pakken, dan kan een probleem als onoplosbaar ervaren worden en depressieve gevoelens versterken. Het oplossen en aanpakken van problemen is een vaardigheid die aangeleerd en geoefend kan worden.

Interpersoonlijke psychotherapie

Interpersoonlijke psychotherapie (IPT, Mufson e.a., 1993; Mufson & Fairbanks, 1996; Mufson e.a., 2004) is oorspronkelijk ontwikkeld voor volwassenen, maar inmiddels ook aangepast voor adolescenten (12-18).
Bij IPT wordt ervan uitgegaan dat veranderingen in belangrijke relaties een depressie kunnen veroorzaken of er het gevolg van zijn. Binnen IPT worden problemen herleid tot de volgende vier probleemgebieden:

  • Rouw en verlies door overlijden
  • Rolverandering: verandering in het leven zoals overgang van de basisschool naar de middelbare school; puberteit, verhuizing, of scheiding van de ouders etc.
  • Interpersoonlijke conflicten: met ouders, leerkrachten, leeftijdsgenoten, et cetera
  • Interpersoonlijke tekorten: problemen met sociale en emotionele vaardigheden

De therapie is geprotocolleerd en omvat 12 individuele sessies waarbij gebruik gemaakt wordt van counseling technieken maar ook oefeningen zoals rollenspel. De ouders worden via aparte oudersessie betrokken bij de therapie. Bij IPT wordt door de therapeut en de cliënt onderzocht welke veranderingen in belangrijke relaties een rol hebben gespeeld in het ontstaan van de depressieve klachten. Er wordt samen met de adolescent een keuze gemaakt voor een van de vier probleemgebieden en dat wordt de focus van behandeling. De veronderstelling is dat als er verbetering optreedt binnen een probleemgebied er ook spontaan verbetering op andere gebieden plaats zal vinden.

In de therapie leren adolescenten effectieve strategieën te hanteren om beter te communiceren. Ook leren ze om hun gevoelens uit te drukken en interpersoonlijke problemen aan te pakken waardoor de depressieve stemming vermindert. Ook wordt aandacht besteed aan de manier waarop eventueel nieuwe depressieve episoden herkend kunnen worden en wat voor actie de jongere dan moet ondernemen.

E-health

Er zijn verschillende online behandelingen ontwikkeld voor de behandeling van depressie bij kinderen. Deze behandelingen kunnen volledig online worden aangeboden, maar er bestaan ook varianten waarbij online interventies worden gecombineerd met reguliere gesprekken in persoon (ook wel ‘blended e-health’ genoemd). Nederland kent ook enkele vroege (anonieme) interventies om een depressie te voorkomen.

Grip op je Dip

De online behandelmethode ‘Grip op je Dip’ helpt jongeren (16-25 jaar) om sombere gevoelens, onverwerkt verdriet en depressiviteit te verminderen. Deze behandelmethode is ook preventief in te zetten. >> Lees verder bij NJi

PratenOnline

De website Pratenonline.nl biedt oplossingsgerichte therapie (inidividuele chatsessies met een jeugdhulpverlener) aan jongeren met matige tot ernstige angst- en/of depressieklachten (12-23 jaar). >> Lees verder bij NJi

Doepressie

Doepressie’ leert kinderen en jongeren om depressieve gevoelens onder controle te krijgen. Het is een blended online programma, zodat jongeren onderdelen van de behandeling ook thuis op de computer doen. Doepressie online is door Accare, De Bascule en De Jutters/Youz ontwikkeld in samenwerking met Triversum, Karakter, Yulius en Curium, en Yvonne Stikkelbroek.

Sparx

Het computerspel Sparx leert jongeren met negatieve gedachten omgaan, problemen oplossen en toekomstgericht werken. Het spel is ontwikkeld in Nieuw-Zeeland en nog niet beschikbaar. Er wordt naar financiering gezocht om het spel vrij te geven.

Lichttherapie

Bij een seizoensgebonden stemmingsstoornis bij jongeren kan lichttherapie ingezet worden middels een speciale lichttherapie lamp of bril. Hoewel hiervoor wel enige evidentie is (Swedo et al., 1997), is er weinig en geen recente literatuur beschikbaar. Maar lichttherapie is relatief eenvoudig en kortdurend in te zetten, in verreweg de meeste gevallen zonder enige nadelen.

Lopende onderzoeken

E-TRAIN: Arkin onderzoekt de nieuwe emotieregulatietraining E-TRAIN, als aanvulling op hun reguliere CGT-behandeling. In het voorjaar van 2021 start een gerandomiseerde, gecontroleerde trial die de effectiviteit van E-TRAIN als aanvulling op reguliere CGT-behandeling onderzoekt.

STAY-FINE-app: Via een chatgroep op vaste tijdstippen, onder begeleiding van een ervaringsdeskundige, kunnen de jongeren ook steun bij elkaar zoeken en tips en advies met elkaar uitwisselen.

Boost My Mood app: Jongeren kunnen met de app zelf aan de slag om hun stemming te verbeteren en problemen met stress, slapen en piekeren te verminderen. In de app staan oefeningen, tips en verhalen van andere jongeren die jongeren kunnen helpen om zich beter te voelen.

Terug naar boven

Alfano, C. A., Zakem, A. H., Costa, N. M., Taylor, L. K., & Weems, C. F. (2009). Sleep problems and their relation to cognitive factors, anxiety, and depressive symptoms in children and adolescents. Depression and anxiety26(6), 503–512. https://doi.org/10.1002/da.20443

Birkenhager, T.K. & Ruhe, H.G. (2011). Verschillende algoritmes voor de biologische behandeling van therapieresistente depressie, Psyfar, 4, 10-16.

Bridge, J. A., Iyengar, S., Salary, C. B., Barbe, R. P., Birmaher, B., Pincus, H. A., Ren, L., & Brent, D. A. (2007). Clinical response and risk for reported suicidal ideation and suicide attempts in pediatric antidepressant treatment: a meta-analysis of randomized controlled trials. JAMA297(15), 1683–1696. https://doi.org/10.1001/jama.297.15.1683

Gregory, A. M., & Sadeh, A. (2016). Annual Research Review: Sleep problems in childhood psychiatric disorders--a review of the latest science. Journal of child psychology and psychiatry, and allied disciplines57(3), 296–317. https://doi.org/10.1111/jcpp.12469

Lovato, N. & Gradisar, M. (2014). A meta-analysis and model of the relationship between sleep and depression in adolescents: Recommendations for future research and clinical practice. Sleep Medicine Reviews, 18(6), 521-529. https://doi.org/10.1016/j.smrv.2014.03.006

Mufson L, Moreau D, Weissman MM, & Klerman GL (1993). Interpersonal psychotherapy for depressed adolescents. New York: Guilford Press. https://doi.org/10.1080/08039480601022397

Mufson, L., & Fairbanks, J. (1996). Interpersonal psychotherapy for depressed adolescents: a one-year naturalistic follow-up study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry35(9), 1145–1155. https://doi.org/10.1097/00004583-199609000-00012

Mufson L, Dorta KP, Moreau D, & Weissman MM (2004). Interpersonal psychotherapy for depressed adolescents. Guilford.

Swedo SE, Allen AJ, Glod CA, Clark CH, Teicher MH, Richter D, Hoffman C, Hamburger SD, Dow S, Brown C, Rosenthal NE (1997). A controlled trial of light therapy for the treatment of pediatric seasonal affective disorder. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry, 36, 816–821. https://doi.org/10.1097/00004583-199706000-00019

Trimbos-Instituut (2009). Multidisciplinaire Richtlijn, Addendum Depressie bij Jeugd.

Terug naar boven

Medicatie depressie

Farmacotherapie is in principe niet geïndiceerd voor depressie bij jonge kinderen (Gleason et al., 2007). Bij ernstige depressies bij kinderen ouder dan 8 jaar kan fluoxetine als eerste stap in de behandeling overwogen worden. Echter bestaat de voorkeursbehandeling bij ernstige depressies uit een combinatie van medicatie(fluoxetine) en Cognitieve Gedragstherapie (CGT) om een sneller resultaat te krijgen.

Bij non-respons op behandeling met fluoxetine gedurende 12 weken dient overgegaan te worden op sertraline of citalopram, in combinatie met cognitieve gedragstherapie of interpersoonlijke therapie. Hierbij dient vastgesteld te worden dat er nog steeds sprake is van een matig ernstige tot ernstige depressie die medicamenteuze behandeling behoeft, (TORDIA onderzoek, zie Brent e.a., 2008).

Terug naar boven
  • Behalve fluoxetine is nog geen SSRI onomstreden effectief en veilig gebleken.
  • Medicatie dient niet als eerste stap te worden voorgeschreven in de behandeling van kinderen en adolescenten met lichte depressies.
  • Herstel bij (matig) ernstige depressies verloopt sneller als aan de psychologische behandeling medicatie wordt toegevoegd.
  • Voorschrijven van fluoxetine dient altijd gecombineerd te worden met psycho-educatie en gedoseerde bewegingsactivatie.
  • Bij ernstige depressie kan soms beter eerst gestart worden met medicatie en kan later een (specifieke) psychotherapeutische behandeling toegevoegd worden.
  • Wanneer bij een matig ernstige of ernstige depressie gestart is met cognitieve gedragstherapie of interpersoonlijke psychotherapie (IPT), dient, bij onvoldoende resultaat na 3 maanden, medicatie (fluoxetine) te worden overwogen. Stel vast of nog steeds sprake is van een matig ernstige tot ernstige depressie die medicamenteuze behandeling behoeft.
  • Echter,de werkgroep van het addendum Depressie bij Jeugd is van mening dat combinatietherapie van fluoxetine met CGT overwogen moet worden indien het van belang is een snelle klinische respons te bewerkstelligen en/of wanneer behandeling met alleen een SSRI aanleiding geeft tot duidelijke suïcidale ideaties.
  • Met name de ernst en gecompliceerdheid van het depressieve beeld en de mate van verbetering na 12 weken medicamenteuze behandeling lijkt de prognose te bepalen.
  • Als na de acute fase de behandeling wordt voortgezet gedurende minimaal 6 a 9 maanden (en in sommige gevallen 1 tot 2 jaar) wordt de kans op remissie en terugval verminderd.
  • Aanwijzingen voor toegenomen risico op suïcidaliteit bij SSRI-gebruik onder de 18 jaar blijven aanwezig. Behalve fluoxetine blijkt nog geen SSRI onomstreden veilig en effectief. Als farmacotherapie is geïndiceerd en bij zorgvuldig voorschrijven en –vervolgen betekent het risico geen beletsel voor behandeling met de farmaca.
  • Wanneer sprake is van een voortgezette behandeling met fluoxetine bij kinderen en jongeren die een klinische respons vertonen, dient overwogen te worden CGT toe te voegen aan de fluoxetine om het risico op terugval te reduceren(Hussain e.a.,2018).
  • Streef naar zo snel mogelijk en volledig mogelijk herstel; dit heeft positieve invloed op de prognose.
  • Het voorschrijven van TCA’s en venlafaxine wordt ontraden bij kinderen en jongeren met een depressie omdat ze niet effectief zijn en aanzienlijke bijwerkingen kunnen hebben.

Flowchart psychofarmaca bij behandeling depressie

Terug naar boven

SSRI's, TCA's en SNRI's

  • Alleen van fluoxetine is de werking en de veiligheid aangetoond voor de behandeling van matig ernstige tot ernstige depressies bij kinderen vanaf 8 jaar
  • Voor de werkzaamheid van de SSRI’s sertraline, citalopram, escitalopram en de SNRI venlafaxine bestaat enig, maar niet eenduidig, bewijs
  • Tricyclische antidepressiva, en de SNRI mirtazapine zijn niet werkzamer dan placebo bij de behandeling van depressies in de kinder- en jeugdpsychiatrie.
Terug naar boven

Onderbouwing

In de afgelopen jaren is er een aantal systematische reviews verschenen naar de effectiviteit en veiligheid van SSRI’s in vergelijking tot placebo. In een meta-analyse was bij een gemiddelde placeborespons van 40% het aantal kinderen dat moest worden behandeld om een extra remissie te bereiken, number needed to treat, 9 (NNT= 9 (95%-BI 6,1-14,7), (Hetrick e.a., 2008). Dit bescheiden behandeleffect in termen van remissie werd ook in een andere meta-analyse gevonden (NNT=10), (Bridge e.a., 2007).

Fluoxetine was de enige SSRI waarmee kinderen en adolescenten die leden aan een depressie, significant vaker verbeterden ten opzichte van een placebo (NNT=3 (95%-BI 1,9-5,1)). Het verschil in effectiviteit tussen fluoxetine en placebo komt ook naar voren in het aantal uitvallers dat als gevolg van gebrek aan effectiviteit in de placebogroep hoger lag dan in de fluoxetinegroep (number needed to harm, NNH=5), (Buitelaar e.a., 2009). Voor fluoxetine was er geen verschil in effectiviteit tussen kinderen en jongeren hetgeen bij andere antidepressiva wel wordt gezien. In Europese en Nederlandse richtlijnen wordt geconcludeerd dat fluoxetine de enige SSRI is met bewezen klinische effectiviteit over een brede range van uitkomstmaten, (Buitelaar e.a., 2009; NICE, 2005).

Een recente systematische review en netwerk meta-analyse wijzen uit dat fluoxetine nog steeds eerste keus is op het gebied van effectiviteit en tolerantie. Hierbij waren tevens sertraline en escitalopram statistisch effectiever in vergelijking met placebo, (Cipriani e.a., 2016; Ignaszewski e.a.,2018). Echter dient er op aanraden van Walkup kritisch naar meta-analyses gekeken te worden die de effectiviteit van antidepressiva bij kinderen en jeugd omschrijven. Hierin schetst Walkup de verschillen tussen industriegesponsorde trials en trials gefinancierd door de National Institute of Mental Health die zijn meegenomen in dergelijke meta-analyses en roept op om de laatstgenoemde trials, waarin de effectiviteit van antidepressiva in deze doelgroep relatief goed bleek, zwaarder te laten meewegen in toekomstige reviews, (Walkup J., 2017

Suïcidaliteit

Wanneer wordt gekeken naar de RCT’s die alleen de behandeling met fluoxetine betreffen, blijkt er voor fluoxetine geen significant verhoogd risico te zijn op suïcidale gedachten, intenties, handelingen en zelfbeschadigend gedrag bij kinderen en jongeren, (Hetrick e.a., 2008). In de placebogecontroleerde studies die in de recente meta-analyses zijn opgenomen, kwamen geen geslaagde suïcides voor. Voor sertraline bestaan aanwijzingen dat het risico op toename van suïcidale ideaties significant is.

Van SSRI’s, en tevoren ook van andere antidepressiva, is aangenomen dat met name in de eerste fase van de behandeling de kans op suïcidaliteit toeneemt ten gevolge van een aanvankelijk activerend effect van antidepressiva.Voor volwassenen lijkt het inmiddels simpel: suïcidaliteit hangt samen met de ernst van de depressie en neemt navenant af bij behandeling met SSRI’s. Dit is tevens gebleken uit onderzoek door Gibbons e.a., 2012, waarbij door het gebruik van fluoxetine en de SNRI venlafaxine een afname in suïcidale gedachten te merken was bij volwassenen en ouderen.Voor jeugd is het complexer: ook daar hangt suïcidaliteit samen met ernst van de depressie, maar lijken ook andere factoren een rol te spelen, zoals interpersoonlijk conflict, alcohol-en middelengebruik en wellicht ook andere psychopathologie met toegenomen prikkelbaarheid.Er wordt gesuggereerd dat antidepressiva in relatief mindere mate effectief zijn in de preventie van suïcidaal gedrag onder jongeren (≤25 jaar) dan diegenen ouder dan 25 jaar, (Termorshuizen e.a., 2015). Het is overigens niet bekend hoe depressieve kinderen en jongeren bij wie reeds een verhoogd suïciderisico bestaat, op SSRI’s reageren, (Hussain e.a., 2018

Non-respons

Onderzoek naar het te voeren beleid bij kinderen en jongeren met een depressie die niet reageren op een eerste behandeling met een SSRI, is beperkt voorhanden en geeft geen eenduidig beeld. In de Treatment of SSRI-Resistant Depression in Adolescents Study (TORDIA) wordt aanbevolen om wanneer na 12 weken behandeling met fluoxetine geen respons optreedt, opnieuw vast te stellen of er sprake is van een matig ernstige tot ernstige depressie. Als dat het geval is, kan sertraline of citalopram als tweede SSRI worden voorgeschreven, zoals ook in de in de richtlijn van het National Institute of Clinical Excellence (NICE) wordt geadviseerd. De kans dat dit leidt tot een respons is circa 50%, (Brent e.a., 2008). Andere studies laten echter zien dat bij doorbehandelen ook na 12 weken behandeling nog effect kan optreden, (TADS, 2009; Goodyer e.a., 2007). In de Treatment for Adolescents with Depression Study steeg het succespercentage van bijna 40% bij 12 weken naar 80% na 36 weken wanneer patiënten met fluoxetine (tot 60mg) en CGT werden doorbehandeld. Bij 64% leidde deze combinatiebehandeling tot remissie na 36 weken, (TADS, 2009).Toevoegen van CGT aan de behandeling met een nieuwe SSRI of venlafaxine bij jongeren die op een eerste SSRI na acht weken geen respons lieten zien, bleek in het TORDIA-onderzoek te leiden tot een significant groter aantal jongeren dat verbeterde op de Clinical Global Impressions (CGI)-schaal en de Children’s Depression Rating Scale Revised (CDRS-R) (54,8% met CGT vs. 40,5% zonder CGT, NNT=7), (Brent e.a., 2008).

Terugval

De kans op terugval na staken van het antidepressivum is voor fluoxetine in twee studies onderzocht, (Emslie, 2004; 2008). Een groot deel van de kinderen en jongeren (respectievelijk 60 en 69%) blijkt na een jaar te zijn teruggevallen wanneer fluoxetine na 19 weken werd omgezet in placebo. Wanneer fluoxetine werd gecontinueerd, waren deze percentages respectievelijk 34 en 42% (NNT=4 in beide onderzoeken). In een relatief klein onderzoek met 46 respondenten na 12 weken behandeling met fluoxetine bleek toevoegen van CGT aan een voortgezette behandeling met fluoxetine na 24 weken 15% terugval te geven tegen 37% terugval in de groep die alleen fluoxetine kreeg (NNT=5), (Kennard e.a., 2008). Eenzelfde resultaat werd gevonden door Emslie e.a., 2015, waarin wordt gesuggereerd dat het toevoegen van CGT na respons op medicamenteuze therapie de kans op terugvallen verkleint, (Emslie e.a., 2015). Het beschikbare bewijs heeft tot de aanbeveling geleid bij een klinische respons fluoxetine ten minste gedurende zes maanden voort te zetten in combinatie met psychologische begeleiding. Voor de afbouw van fluoxetine is een periode van vier tot zes weken gebruikelijk, (Buitelaar e.a., 2009)

Terug naar boven

Onderbouwing

In het TORDIA-onderzoek bleek behandeling met venlafaxine effectief als tweede stap in combinatie met CGT. Het was even effectief als een tweede SSRI (NNT=8), (Brent e.a., 2008). Het effect van CGT afzonderlijk als tweede stap in het behandelprotocol werd in dit onderzoek niet onderzocht. Zonder CGT blijkt venlafaxine in geen enkele meta-analyse effectiever dan placebo voor de behandeling van depressie. In de TORDIA wordt genoemd dat het als derde keuze middel iets, niet significant, werkzamer was dan nog weer
een SSRI. Omdat de opzet van het onderzoek zeker niet voldoet aan de eisen voor een vergelijkend onderzoek naar het effect van geneesmiddelen kunnen hier geen conclusies over de werkzaamheid uitgetrokken worden.

In tegenstelling tot het advies gegeven vanuit het TORDIA onderzoek, wordt er door Hussain, e.a. (2018) en Cipriani, e.a. (2016) geformuleerd dat venlafaxine niet als optie meegenomen dient te worden gezien de bijwerkingen die kunnen ontstaan.

Suïcidaliteit

Cipriani e.a. (2016) omschrijft tevens een significant risicotoename op suïcidaal gedrag of ideaties door venlafaxine in vergelijking met placebo en een vijftal andere antidepressiva, te weten fluoxetine, paroxetine, escitalopram, imipramine en duloxetine.

Terug naar boven

Onderbouwing

Een meta-analyse van 12 gerandomiseerde studies met TCA’s laat geen verschil in verbetering van symptoomscore zien tussen de behandelde groep en de placebogroep (effect size 0.35; 95% CI –0.16 –0.86), (Hazell, 1995). Er werd evenmin verschil gevonden in het percentage patiënten bij wie een verbetering optrad (OR 1.08; 95% CI 0,53 –2,17). In een meta-analyse van 14 RCT’s met TCA’s, die nagenoeg dezelfde RCT’s omvatte als Hazell (1995), werd eveneens geen significant behandeleffect gevonden (RR 1,15; 95%CI 0,98-1,34), (Tsapakis e.a., 2008). Cipriani e.a. (2016) laat eveneens een relatief lage effectiviteit én tolerantie zien van o.a. nortriptyline en imipramine.

Terug naar boven

Effectiviteit

Lithium is onderzocht in 1 RCT bij 30 kinderen met een depressie en een positieve familieanamnese voor bipolaire stoornis, (Duffy e.a., 2018). Er werd geen significant behandeleffect op depressie gevonden. Mirtazapine is onderzocht in 2 RCT’s en leidde niet tot een significant behandeleffect, (Cipriani e.a.,2016). De werkzaamheid van sint-janskruid is niet onderzocht in RCT’s bij kinderen en adolescenten met depressie, (Hazell, P., 2015).

Een kleine RCT met omega-3 vetzuren bij 28 kinderen (6-12 jaar) met een depressie liet een significant behandeleffect zien ten opzichte van placebo, (Nemets e.a., 2006). Meta-analyses over de effecten van omega-3 vetzuren (meestal als aanvulling) in de behandeling van depressies bij volwassenen vinden een significant behandeleffect, maar ook significante heterogeniteit tussen verschillende RCT’s die het trekken van conclusies bemoeilijkt (Lin & Su, 2007; Osher e.a., 2006; Deacon, e.a., 2017). Mocking e.a. (2016) omschreef in een meta-analyse een positief effect van meervoudig onverzadigde omega-3 vetzuren in patiënten gediagnosticeerd met ernstige depressie. Dit effect leek groter te zijn in onderzoeken waarbij hogere doseringen van eicosapentaeenzuur (een meervoudig onverzadigd omega-3 vetzuur) gegeven werd en in onderzoeken waarbij patiënten waren geïncludeerd die antidepressiva gebruikten.

Terug naar boven

Belangrijke overwegingen van de werkgroep van het Addendum (2009)

  • De hoge placeborespons en het geringe verschil in respons tussen placebo en medicatie geeft aan dat aspecifieke factoren (zoals het geven van goede uitleg, psycho-educatie, geven van hoop op herstel, goede therapeutische relatie, uitgebreide monitoring van symptomen) een grote rol spelen bij de respons op SSRI’s;
  • Hierbij sluit aan dat er een groot verschil in effectiviteit bestaat tussen het effect van placebobehandeling en dat van een wachtlijstcontrolegroep. Placebo is effectiever dan een wachtlijstgroep. Het verschil tussen placebo en wachtlijst zijn de aspecifieke factoren;
  • Alle resultaten van RCT’s zijn afkomstig uit strak opgezette algoritmisch uitgevoerde behandelingen met frequente afspraken, en zelfmonitoring, waarbij aspecifieke factoren belangrijk zijn. Dit kan betekenen dat de effecten van fluoxetine in de RCT’s een overschatting zijn ten opzichte van de resultaten in de doorsnee klinische praktijk;
  • Er is onvoldoende bekend over het effect van SSRI’s op het zich ontwikkelende brein. Dierstudies geven aanwijzingen dat er verschil is tussen jonge dieren (ratten, muizen) die behandeld worden met fluoxetine en volwassen ratten, Met name de effecten op de serotonine transporters en op gedrag verschillen tussen jong behandelde dieren en dieren die op de volwassen leeftijd met fluoxetine behandeld worden, (Bouet, 2012, Homberg, 2011);
  • Twintig tot zestig procent van de jeugd zal binnen 1 tot 2 jaar van remissie een terugval ervaren, aldus Kennard e.a. (2018). Er wordt gesuggereerd dat medicatie relatief effectiever is dan placebo in het voorkomen van terugval en de terugkeer van depressiviteit bij kinderen en adolescenten. Echter wordt tevens aangegeven, gezien de wisselende resultaten, dat nog onduidelijk is wat de beste therapeutische methode in het voorkomen van terugval is, (Cox e.a. 2012). Er is tevens onderzoek verricht naar onder andere voorspellers van terugval bij kinderen en adolescenten met depressie. Zo bleken o.a. kinderen met dysthymie een 3 maal grotere kans te hebben op terugval in vergelijking met kinderen zonder dysthymie, maar ook dat een verstoord slaappatroon en geïrriteerdheid bijdragen aan een verhoogde kans op terugval, (Kennard e.a. 2018);
  • Depressie bij kinderen en adolescenten kan de eerste manifestatie zijn van een bipolaire stoornis. Onderzoek naar de optimale behandeling hiervan ontbreekt. Daardoor heeft behandeling met een psychologische interventie de voorkeur, waarvan de meest aangewezen cognitieve gedragstherapie inhoudt, (MDR Bipolaire Stoornissen, derde, herziene versie, 2015);
  • Gebruik van sint-janskruid bij kinderen en adolescenten met een depressie wordt ontraden;
  • De werkgroep van het Addendum is van mening dat omega-3 vetzuren als alternatief overwogen kunnen worden bij kinderen met een lichte tot een matig ernstige depressie, wanneer de ouders terughoudend zijn om te starten met psychologische interventies, of als aanvulling bij psychologische interventies.
Terug naar boven
  • Geef bij het voorschrijven van medicatie bij kinderen en jongeren met een depressie zorgvuldige informatie over de reden voor de medicatie, de duur van tijd voordat effecten optreden, de duur van behandelen indien de medicatie aanslaat, de mogelijke bijwerkingen inclusief mogelijke toename van suïcidale gedachten en handelingen, het risico op terugval bij afbouwen van medicatie.
  • Jeugdigen met ernstige depressies dienen wekelijks gezien te worden. Frequente monitoring is noodzakelijk.Vooral in het begin van de behandeling dient frequente, wekelijkse controle plaats te vinden van mogelijke suïcidale gedachten, intenties en handelingen. SSRI’s bij kinderen en jongeren dienen alleen te worden voorgeschreven door een kinder- en jeugdpsychiater.
  • Instrueer de patiënt en zijn ouders/verzorgers om contact op te nemen met de behandelend arts bij het later optreden of onvoldoende verminderen van de bovengenoemde symptomen.
  • Betrek ouders/verzorgers en het kind of de adolescent actief bij het besluitvormingsproces inzake de behandelstrategie.
  • Bij het optreden van een klinische respons op fluoxetine wordt aangeraden gedurende tenminste 6 maanden de medicatie te continueren. De medicatie dient over een periode van 4-6 weken afgebouwd te worden. Hierbij dient altijd psychologische ondersteuning aangeboden te worden gezien het risico op terugval. Uiteraard is altijd een terugvalpreventieplan al gemaakt en in bezit van kind en ouders.
  • Bij non-respons op behandeling met fluoxetine gedurende 12 weken dient overgegaan te worden op sertraline of citalopram, in combinatie met cognitieve gedragstherapie. Stel vast of nog steeds sprake is van een matig ernstige tot ernstige depressie die medicamenteuze behandeling behoeft,(TORDIA onderzoek, zie Brent, 2008).
Terug naar boven

Ansorge, M. S., Zhou, M., Lira, A., Hen, R., & Gingrich, J. A. (2004). Early-life blockade of the 5-HT transporter alters emotional behavior in adult mice. Science (New York, N.Y.)306(5697), 879–881. https://doi.org/10.1126/science.1101678

Bouet, V., Klomp, A., Freret, T., Wylezinska-Arridge, M., Lopez-Tremoleda, J., Dauphin, F., Boulouard, M., Booij, J., Gsell, W., & Reneman, L. (2012). Age-dependent effects of chronic fluoxetine treatment on the serotonergic system one week following treatment. Psychopharmacology221(2), 329–339. https://doi.org/10.1007/s00213-011-2580-1

Brent, D., Emslie, G., Clarke, G., Wagner, K. D., Asarnow, J. R., Keller, M., Vitiello, B., Ritz, L., Iyengar, S., Abebe, K., Birmaher, B., Ryan, N., Kennard, B., Hughes, C., DeBar, L., McCracken, J., Strober, M., Suddath, R., Spirito, A., Leonard, H., … Zelazny, J. (2008). Switching to another SSRI or to venlafaxine with or without cognitive behavioral therapy for adolescents with SSRI-resistant depression: the TORDIA randomized controlled trial. JAMA299(8), 901–913. https://doi.org/10.1001/jama.299.8.901

Brent, D. A., Emslie, G. J., Clarke, G. N., Asarnow, J., Spirito, A., Ritz, L., Vitiello, B., Iyengar, S., Birmaher, B., Ryan, N. D., Zelazny, J., Onorato, M., Kennard, B., Mayes, T. L., Debar, L. L., McCracken, J. T., Strober, M., Suddath, R., Leonard, H., Porta, G., … Keller, M. B. (2009). Predictors of spontaneous and systematically assessed suicidal adverse events in the treatment of SSRI-resistant depression in adolescents (TORDIA) study. The American journal of psychiatry166(4), 418–426. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2008.08070976

Bridge, J. A., Iyengar, S., Salary, C. B., Barbe, R. P., Birmaher, B., Pincus, H. A., Ren, L., & Brent, D. A. (2007). Clinical response and risk for reported suicidal ideation and suicide attempts in pediatric antidepressant treatment: a meta-analysis of randomized controlled trials. JAMA297(15), 1683–1696. https://doi.org/10.1001/jama.297.15.1683

Bridge, J. A., Birmaher, B., Iyengar, S., Barbe, R. P., & Brent, D. A. (2009). Placebo response in randomized controlled trials of antidepressants for pediatric major depressive disorder. The American journal of psychiatry166(1), 42–49. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2008.08020247

Buitelaar, J.K., Keulen, M. van, Nauta, M.H., et al. (2009). De multidisciplinaire richtlijn GGZ Addendum Depressie bij Jeugd. (concept), Utrecht: CBO/Trimbos-instituut.

Carandang, C., Jabbal, R., Macbride, A., & Elbe, D. (2011). A review of escitalopram and citalopram in child and adolescent depression. Journal of the Canadian Academy of Child and Adolescent Psychiatry20(4), 315–324.

Cipriani, A., Zhou, X., Del Giovane, C., et al. (2016). Comparative efficacy and tolerability of antidepressants for major depressive disorder in children and adolescents: a network meta-analysis. The Lancet, 388(10047), 881-890. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(16)30385-3

Cohen, D., Deniau, E., Maturana, A., Tanguy, M. L., Bodeau, N., Labelle, R., Breton, J. J., & Guile, J. M. (2008). Are child and adolescent responses to placebo higher in major depression than in anxiety disorders? A systematic review of placebo-controlled trials. PloS one3(7), e2632. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0002632

Cox, G. R., Fisher, C. A., De Silva, S., Phelan, M., Akinwale, O. P., Simmons, M. B., & Hetrick, S. E. (2012). Interventions for preventing relapse and recurrence of a depressive disorder in children and adolescents. The Cochrane database of systematic reviews11, CD007504. https://doi.org/10.1002/14651858.CD007504.pub2

Curry, J., Silva, S., Rohde, P., Ginsburg, G., Kratochvil, C., Simons, A., Kirchner, J., May, D., Kennard, B., Mayes, T., Feeny, N., Albano, A. M., Lavanier, S., Reinecke, M., Jacobs, R., Becker-Weidman, E., Weller, E., Emslie, G., Walkup, J., Kastelic, E., … March, J. (2011). Recovery and recurrence following treatment for adolescent major depression. Archives of general psychiatry68(3), 263–269. https://doi.org/10.1001/archgenpsychiatry.2010.150

Deacon, G., Kettle, C., Hayes, D., Dennis, C., & Tucci, J. (2017). Omega 3 polyunsaturated fatty acids and the treatment of depression. Critical reviews in food science and nutrition57(1), 212–223. https://doi.org/10.1080/10408398.2013.876959

Dubicka, B.,March, J. et al. (2009). The treatment of Adolescent Major depression: a comparison of the ADAPT and TADS trials. In: Depression in childhood and adolescence: the way forward; ACAMH Occasional Papers, no.28.

Duffy, A., Heffer, N., Goodday, S. M., Weir, A., Patten, S., Malhi, G. S., & Cipriani, A. (2018). Efficacy and tolerability of lithium for the treatment of acute mania in children with bipolar disorder: A systematic review: A report from the ISBD-IGSLi joint task force on lithium treatment. Bipolar disorders20(7), 583–593. https://doi.org/10.1111/bdi.12690

Emslie, G. J., Heiligenstein, J. H., Hoog, S. L., Wagner, K. D., Findling, R. L., McCracken, J. T., Nilsson, M. E., & Jacobson, J. G. (2004). Fluoxetine treatment for prevention of relapse of depression in children and adolescents: a double-blind, placebo-controlled study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry43(11), 1397–1405. https://doi.org/10.1097/01.chi.0000140453.89323.57

Emslie, G. J., Kennard, B. D., Mayes, T. L., Nightingale-Teresi, J., Carmody, T., Hughes, C. W., Rush, A. J., Tao, R., & Rintelmann, J. W. (2008). Fluoxetine versus placebo in preventing relapse of major depression in children and adolescents. The American journal of psychiatry165(4), 459–467. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2007.07091453

Emslie, G. J., Mayes, T., Porta, G., Vitiello, B., Clarke, G., Wagner, K. D., Asarnow, J. R., Spirito, A., Birmaher, B., Ryan, N., Kennard, B., DeBar, L., McCracken, J., Strober, M., Onorato, M., Zelazny, J., Keller, M., Iyengar, S., & Brent, D. (2010). Treatment of Resistant Depression in Adolescents (TORDIA): week 24 outcomes. The American journal of psychiatry167(7), 782–791. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2010.09040552

Emslie, G.J., Tao, R., et al. How to use medication to manage depression? In: Rey JM, Birmaher B ,editors. (2009). Treating child and adolescent depression. Philadelphia: Wolters Kluwer/Lippincot, Williams and Wilkins; p 69-86.

Emslie, G. J., Ventura, D., Korotzer, A., & Tourkodimitris, S. (2009). Escitalopram in the treatment of adolescent depression: a randomized placebo-controlled multisite trial. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry48(7), 721–729. https://doi.org/10.1097/CHI.0b013e3181a2b304

Emslie, G. J., Kennard, B. D., Mayes, T. L., Nakonezny, P. A., Moore, J., Jones, J. M., Foxwell, A. A., & King, J. (2015). Continued Effectiveness of Relapse Prevention Cognitive-Behavioral Therapy Following Fluoxetine Treatment in Youth With Major Depressive Disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry54(12), 991–998. https://doi.org/10.1016/j.jaac.2015.09.014

Gibbons, R. D., Brown, C. H., Hur, K., Davis, J., & Mann, J. J. (2012). Suicidal thoughts and behavior with antidepressant treatment: reanalysis of the randomized placebo-controlled studies of fluoxetine and venlafaxine. Archives of general psychiatry69(6), 580–587. https://doi.org/10.1001/archgenpsychiatry.2011.2048

Gleason, M.M., Link Egger, H., Emslie, G.J., Greenhill, L.L., Kowatch, R.A., Lieberman, A.F., Luby, J.L., Owens, J., Scahill, L.D., Scheeringa, M.S., Stafford, B., Wise, B., & Zeanah, C.H. (2007). Psychopharmacological treatment for very young children: contexts and guidelines. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1532-1572. https://doi.org/10.1097/chi.0b013e3181570d9e 

Goodyer, I., Dubicka, B., Wilkinson, P., Kelvin, R., Roberts, C., Byford, S., Breen, S., Ford, C., Barrett, B., Leech, A., Rothwell, J., White, L., & Harrington, R. (2007). Selective serotonin reuptake inhibitors (SSRIs) and routine specialist care with and without cognitive behaviour therapy in adolescents with major depression: randomised controlled trial. BMJ (Clinical research ed.)335(7611), 142. https://doi.org/10.1136/bmj.39224.494340.55

Hazell, P., O'Connell, D., Heathcote, D., Robertson, J., & Henry, D. (1995). Efficacy of tricyclic drugs in treating child and adolescent depression: a meta-analysis. BMJ (Clinical research ed.)310(6984), 897–901. https://doi.org/10.1136/bmj.310.6984.897

Hazell P. (2015). Depression in children and adolescents: complementary therapies. BMJ clinical evidence2015, 1008.

Hetrick, S., Merry, S., McKenzie, J., Sindahl, P., & Proctor, M. (2007). Selective serotonin reuptake inhibitors (SSRIs) for depressive disorders in children and adolescents. The Cochrane database of systematic reviews, (3), CD004851. https://doi.org/10.1002/14651858.CD004851.pub2

Homberg, J. R., Olivier, J. D., Blom, T., Arentsen, T., van Brunschot, C., Schipper, P., Korte-Bouws, G., van Luijtelaar, G., & Reneman, L. (2011). Fluoxetine exerts age-dependent effects on behavior and amygdala neuroplasticity in the rat. PloS one6(1), e16646. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0016646

Hussain, H., Dubicka, B., Wilkinson, P. (2018). Recent developments in the treatment of major depressive disorder in children and adolescents. Evidence-Based Mental Health, 21(3),101-106.

Ignaszewski, M. J., & Waslick, B. (2018). Update on Randomized Placebo-Controlled Trials in the Past Decade for Treatment of Major Depressive Disorder in Child and Adolescent Patients: A Systematic Review. Journal of child and adolescent psychopharmacology28(10), 668–675. https://doi.org/10.1089/cap.2017.0174

Kennard, B. D., Emslie, G. J., Mayes, T. L., Nightingale-Teresi, J., Nakonezny, P. A., Hughes, J. L., Jones, J. M., Tao, R., Stewart, S. M., & Jarrett, R. B. (2008). Cognitive-behavioral therapy to prevent relapse in pediatric responders to pharmacotherapy for major depressive disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry47(12), 1395–1404. https://doi.org/10.1097/CHI.0b013e31818914a1

Kennard, B. D., Mayes, T. L., Chahal, Z., Nakonezny, P. A., Moorehead, A., & Emslie, G. J. (2018). Predictors and Moderators of Relapse in Children and Adolescents With Major Depressive Disorder. The Journal of clinical psychiatry79(2), 15m10330. https://doi.org/10.4088/JCP.15m10330

Lin, P. Y., & Su, K. P. (2007). A meta-analytic review of double-blind, placebo-controlled trials of antidepressant efficacy of omega-3 fatty acids. The Journal of clinical psychiatry68(7), 1056–1061. https://doi.org/10.4088/jcp.v68n0712

March, J. S., & Vitiello, B. (2009). Clinical messages from the Treatment for Adolescents With Depression Study (TADS). The American journal of psychiatry166(10), 1118–1123. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2009.08101606

March, J. S., Silva, S., Petrycki, S., Curry, J., Wells, K., Fairbank, J., Burns, B., Domino, M., McNulty, S., Vitiello, B., & Severe, J. (2007). The Treatment for Adolescents With Depression Study (TADS): long-term effectiveness and safety outcomes. Archives of general psychiatry64(10), 1132–1143. https://doi.org/10.1001/archpsyc.64.10.1132

Mocking, R. J., Harmsen, I., Assies, J., Koeter, M. W., Ruhé, H. G., & Schene, A. H. (2016). Meta-analysis and meta-regression of omega-3 polyunsaturated fatty acid supplementation for major depressive disorder. Translational psychiatry6(3), e756. https://doi.org/10.1038/tp.2016.29

National Institute for Health and Clinical Excellence. (2005). Depression in children and young people. Clinical guideline 28. London: NICE.

Nemets, H., Nemets, B., Apter, A., Bracha, Z., & Belmaker, R. H. (2006). Omega-3 treatment of childhood depression: a controlled, double-blind pilot study. The American journal of psychiatry163(6), 1098–1100. https://doi.org/10.1176/ajp.2006.163.6.1098

Osher, Y., Belmaker, R. H., & Nemets, B. (2006). Clinical trials of PUFAs in depression: State of the art. The world journal of biological psychiatry : the official journal of the World Federation of Societies of Biological Psychiatry7(4), 223–230. https://doi.org/10.1080/15622970600960173

Richtlijncommissie Addendum depressie bij jeugd. (2009). Multidisciplinaire richtlijn Addendum depressie bij jeugd; Trimbos Instituut, Utrecht.

Rohde, P., Silva, S. G., Tonev, S. T., Kennard, B. D., Vitiello, B., Kratochvil, C. J., Reinecke, M. A., Curry, J. F., Simons, A. D., & March, J. S. (2008). Achievement and maintenance of sustained response during the Treatment for Adolescents With Depression Study continuation and maintenance therapy. Archives of general psychiatry65(4), 447–455. https://doi.org/10.1001/archpsyc.65.4.447

Roobol, T.H., Buitelaar, J.K. (2008). Plaats voor SSRI’s bij de behandeling van ernstig depressieve kinderen en pubers. Ned Tijdschr Geneeskd,152, 1710-1712.

Schneeweiss, S., Patrick, A. R., Solomon, D. H., Dormuth, C. R., Miller, M., Mehta, J., Lee, J. C., & Wang, P. S. (2010). Comparative safety of antidepressant agents for children and adolescents regarding suicidal acts. Pediatrics125(5), 876–888. https://doi.org/10.1542/peds.2009-2317

Stone, M., Laughren, T., Jones, M. L., Levenson, M., Holland, P. C., Hughes, A., Hammad, T. A., Temple, R., & Rochester, G. (2009). Risk of suicidality in clinical trials of antidepressants in adults: analysis of proprietary data submitted to US Food and Drug Administration. BMJ (Clinical research ed.)339, b2880. https://doi.org/10.1136/bmj.b2880

Termorshuizen, F., Palmen, S. J., & Heerdink, E. R. (2015). Suicide Behavior Before and After the Start with Antidepressants: A High Persistent Risk in the First Month of Treatment Among the Young. The international journal of neuropsychopharmacology19(2), pyv081. https://doi.org/10.1093/ijnp/pyv081

Tsapakis, E. M., Soldani, F., Tondo, L., & Baldessarini, R. J. (2008). Efficacy of antidepressants in juvenile depression: meta-analysis. The British journal of psychiatry : the journal of mental science193(1), 10–17. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.106.031088

Treatment for Adolescents With Depression Study (TADS) Team, March, J., Silva, S., Curry, J., Wells, K., Fairbank, J., Burns, B., Domino, M., Vitiello, B., Severe, J., Riedal, K., Goldman, M., Feeny, N., Findling, R., Stull, S., Baab, S., Weller, E. B., Robbins, M., Weller, R. A., Jessani, N., … Bartoi, M. (2009). The Treatment for Adolescents With Depression Study (TADS): outcomes over 1 year of naturalistic follow-up. The American journal of psychiatry166(10), 1141–1149. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2009.08111620

Vitiello, B., Silva, S. G., Rohde, P., Kratochvil, C. J., Kennard, B. D., Reinecke, M. A., Mayes, T. L., Posner, K., May, D. E., & March, J. S. (2009). Suicidal events in the Treatment for Adolescents With Depression Study (TADS). The Journal of clinical psychiatry70(5), 741–747. https://doi.org/10.4088/jcp.08m04607

Vitiello, B., Emslie, G., Clarke, G., Wagner, K. D., Asarnow, J. R., Keller, M. B., Birmaher, B., Ryan, N. D., Kennard, B., Mayes, T. L., DeBar, L., Lynch, F., Dickerson, J., Strober, M., Suddath, R., McCracken, J. T., Spirito, A., Onorato, M., Zelazny, J., Porta, G., … Brent, D. A. (2011). Long-term outcome of adolescent depression initially resistant to selective serotonin reuptake inhibitor treatment: a follow-up study of the TORDIA sample. The Journal of clinical psychiatry72(3), 388–396. https://doi.org/10.4088/JCP.09m05885blu

Walkup J. T. (2017). Antidepressant Efficacy for Depression in Children and Adolescents: Industry- and NIMH-Funded Studies. The American journal of psychiatry174(5), 430–437. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2017.16091059

Bronnen vóór 2012

Voor de beschikbare evidence tabellen van de literatuur zie pagina 80 t/m 91 van de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie bij Jeugd, addendum.

Cohen, D., Paillère-Martinot, M. L., & Basquin, M. (1997). Use of electroconvulsive therapy in adolescents. Convulsive therapy13(1), 25–31.

Dubicka, B., Hadley, S., & Roberts, C. (2006). Suicidal behaviour in youths with depression treated with new-generation antidepressants: meta-analysis. The British journal of psychiatry : the journal of mental science189, 393–398. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.105.011833

Emslie G. J. (2009). Understanding placebo response in pediatric depression trials. The American journal of psychiatry166(1), 1–3. https://doi.org/10.1176/appi.ajp.2008.08101541

Emslie, G. J., Heiligenstein, J. H., Wagner, K. D., Hoog, S. L., Ernest, D. E., Brown, E., Nilsson, M., & Jacobson, J. G. (2002). Fluoxetine for acute treatment of depression in children and adolescents: a placebo-controlled, randomized clinical trial. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry41(10), 1205–1215. https://doi.org/10.1097/00004583-200210000-00010

Kirsch, I., Deacon, B. J., Huedo-Medina, T. B., Scoboria, A., Moore, T. J., & Johnson, B. T. (2008). Initial severity and antidepressant benefits: a meta-analysis of data submitted to the Food and Drug Administration. PLoS medicine5(2), e45. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.0050045

March, J., Silva, S., Vitiello, B., & TADS Team (2006). The Treatment for Adolescents with Depression Study (TADS): methods and message at 12 weeks. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry45(12), 1393–1403. https://doi.org/10.1097/01.chi.0000237709.35637.c0

NICE. (2005). Schizophrenia, Core interventions in the treatment and management of schizophrenia in adults in primary and second care. NICE clinical guideline 82.

Rey, J. M., & Walter, G. (1997). Half a century of ECT use in young people. The American journal of psychiatry154(5), 595–602. https://doi.org/10.1176/ajp.154.5.595

Swedo, S. E., Allen, A. J., Glod, C. A., Clark, C. H., Teicher, M. H., Richter, D., Hoffman, C., Hamburger, S. D., Dow, S., Brown, C., & Rosenthal, N. E. (1997). A controlled trial of light therapy for the treatment of pediatric seasonal affective disorder. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry36(6), 816–821. https://doi.org/10.1097/00004583-199706000-00019

Tauscher-Wisniewski, S., Nilsson, M., Caldwell, C., Plewes, J., & Allen, A. J. (2007). Meta-analysis of aggression and/or hostility-related events in children and adolescents treated with fluoxetine compared with placebo. Journal of child and adolescent psychopharmacology17(5), 713–718. https://doi.org/10.1089/cap.2006.0138

Usala, T., Clavenna, A., Zuddas, A., & Bonati, M. (2008). Randomised controlled trials of selective serotonin reuptake inhibitors in treating depression in children and adolescents: a systematic review and meta-analysis. European neuropsychopharmacology : the journal of the European College of Neuropsychopharmacology18(1), 62–73. https://doi.org/10.1016/j.euroneuro.2007.06.001

Wohlfarth TD, van Zwieten BJ, Lekkerkerker FJ, Gispen-de Wied CC, Ruis JR, Elferink AJ, Storosum JG. (2006). Antidepressants use in children and adolescents and the risk of suicide. European Neuropsychopharmacology, 16(2), 79-83. https://doi.org/10.1016/j.euroneuro.2005.10.004

Weersing VR, Brent DA. (2003). Cognitive behavioral therapy for adolescent depression. In: Kazdin AE, Weisz JR, eds. Evidence-based psychotherapies for children and adolescents. New York: Guilford Press: 135-147

Pubmed search

Cipriani, A., Zhou, X., Del Giovane, C., et al. (2016). Comparative efficacy and tolerability of antidepressants for major depressive disorder in children and adolescents: a network meta-analysis. Lancet, 388(10047) , 881-890. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(16)30385-3
Depression AND children

Ignaszewski, M. J., & Waslick, B. (2018). Update on Randomized Placebo-Controlled Trials in the Past Decade for Treatment of Major Depressive Disorder in Child and Adolescent Patients: A Systematic Review. Journal of child and adolescent psychopharmacology28(10), 668–675. https://doi.org/10.1089/cap.2017.0174
Treatment depression AND children

Deacon, G., Kettle, C., Hayes, D., Dennis, C., & Tucci, J. (2017). Omega 3 polyunsaturated fatty acids and the treatment of depression. Critical reviews in food science and nutrition57(1), 212–223. https://doi.org/10.1080/10408398.2013.876959
Treatment depression AND children

Hussain, H., Dubicka, B., Wilkinson, P. (2018). Recent developments in the treatment of major depressive disorder in children and adolescents. Evidence-Based Mental Health, 21(3), 101-106.
Treatment depression AND children

Hazell P. (2015). Depression in children and adolescents: complementary therapies. BMJ clinical evidence2015, 1008.
Treatment depression AND children

Kennard, B. D., Mayes, T. L., Chahal, Z., Nakonezny, P. A., Moorehead, A., & Emslie, G. J. (2018). Predictors and Moderators of Relapse in Children and Adolescents With Major Depressive Disorder. The Journal of clinical psychiatry79(2), 15m10330. https://doi.org/10.4088/JCP.15m10330
Depression relapse AND children adolescents

Terug naar boven

Onderzoek naar depressie

  • WIS: Voorspellers van effectiviteit van antidepressiva (Accare)
  • The APT-study: adolescents' preference for treatment of depressive symptomatology (GGZ InGeest, Karakter)
  • BoostMe: de implementatie van een innovatief integraal m-health aanbod gericht op vroege interventie en behandeling van depressie bij adolescenten (Trimbos-instituut)
  • Doepressie blended; innovatief e-mental health programma voor klinisch depressieve adolescenten op maat! (Universiteit Utrecht)
  • De effecten van yoga training voor jonge vrouwen met depressie: een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (Universiteit Groningen)
  • Onderzoeken van de effectiviteit van depressiepreventieprogramma Op Volle Kracht in de residentiële zorg (jeugd-GGZ, jeugdzorg, orhtopedagogische behandelcentra) (Karakter)
  • Emotion Dysregulation Inventory: a cross-disorder longitudinal examination of emotion dysregulation during treatment (Karakter)
Terug naar boven

Expertgroepen depressie

De hoofdstukken Beschrijving, Diagnose en Behandeling zijn in 2021 geactualiseerd met dank aan de expertgroep:

  • Kirsten Hoogerheide, kinder- en jeugdpsychiater, Youz
  • Catrien Reichart, kinder- en jeugdpsychiatrie en opleider psychotherapie, Curium-LUMC
  • Roy de Vos, klinisch psycholoog en cognitief gedragstherapeut, GGZ Noord-Holland-Noord, divisie Triversum
  • Yvonne Stikkelbroek, assistent professor, UU

Dank gaat ook uit naar leden uit de Ervaringsraad voor het geven van feedback.

Het hoofdstuk Medicatie is in 2019 geactualiseerd met dank aan het Formularium FMS en de expertgroep.

Het thema Stemmingsstoornissen is in 2012 geactualiseerd met dank aan de expertgroep:

  • Marco Bottelier, kinder- en jeugdpsychiater, Triversum
  • Peter Erkelens, kinder- en jeugdpsychiater, Curium-LUMC
  • Max Güldner, klinisch psycholoog en psychotherapeut, De Bascule
  • Lidie Nonnekes, Pandora
  • Catrien Reichart, kinder- en jeugdpsychiatrie en opleider psychotherapie, Curium-LUMC
  • Jet Roobol, kinder- en jeugdpsychiater, Altrecht
  • Bart Siebelink, klinisch psycholoog, Curium-LUMC
  • Yvonne Stikkelbroek, klinisch psycholoog, Universiteit Utrecht

De expertgroep Depressie 2006 en 2010 bestond uit:

  • Frits Boer, emeritus hoogleraar kinderpsychiatrie, AMC
  • Carolien Braet, klinisch psycholoog, gedragstherapeut, Universiteit Gent
  • Catrien Reichart, kinder- en jeugdpsychiatrie en opleider psychotherapie, Curium-LUMC
  • Marike Serra, wetenschappelijk onderzoeker, Accare
  • Bart Siebelink, klinisch psycholoog, Curium-LUMC
  • Yvonne Stikkelbroek, klinisch psycholoog, UMCU
Terug naar boven

Flowchart psychofarmaca bij de behandeling van depressie